De Dicksonia antartica komt uit Australië en Tasmanië, waar het in overvloed aanwezig is. Het kan groeien tot een indrukwekkende hoogte van 15m en beschikt over weelderige groene bladeren met een ruw oppervlak en een lengte van maximaal 6m. Het ziet er prachtig uit in een pot in een stadstuin, maar ook bijvoorbeeld in de grond naast een vijver van een landelijke tuin, waar de gebogen bladeren voor halfschaduw zorgen. Probeer er eens andere, inheemse varens zoals de Osmunda of de Dryopteris of zelfs de Ophiopogon onder te planten voor een dramatisch contrast! De harige stam is rood- tot donkerbruin van kleur, met oude bladeren (deze kunnen kort worden gesneden aan het einde van het jaar. De meeste van deze planten hebben enkele stammen, maar soms kun je een plant krijgen met meerdere stammen. De stam kan worden gekapt, vochtig worden gehouden en opnieuw worden geplant, waarna het nieuwe wortels zal vormen. Het kan ook als gastheer dienen van een reeks epifytische planten, zoals mossen en zelfs andere varens. De Dicksonia antarctica kan met een snelheid van 3,5 tot 5cm per jaar groeien. Na ongeveer 20 jaar zal het sporen gaan produceren.
In zijn natuurlijke omgeving groeit deze plant in vochtige bossen en soms op grote hoogtes. Dergelijke planten zijn bijzonder geschikt voor ons koelere, noordelijke klimaat. Het stelt niet veel eisen en tolereert zowel zure als alkalische bodems. Ze kunnen in de grond of in potten met veel organisch materiaal worden geplant, waarbij de stam en de kroon van de plant vochtig moeten worden gehouden; tijdens droge periodes wordt regelmatig sproeien aangeraden. In de winter moet de plant bij temperaturen van -5C of lager worden beschermd, door fleece of een opgerolde krant in de kroon van de plant te plaatsen ter isolatie. In koude periodes kan de stam ook worden beschermd met bijvoorbeeld rieten matten. De oude bladeren kunnen aan de plant worden gelaten om extra bescherming te bieden, totdat in het voorjaar weer nieuwe groei verschijnt.